De Emissieregistratie is opgezet in 1974. In deze tijd had Nederland veel milieuproblemen die werden veroorzaakt door stoffen in water en lucht. Voor veel van deze problemen waren er wel principes (‘de vervuiler betaalt’ en ‘bestrijding bij de bron’), maar geen maatregelen.
Wereldwijde milieuproblemen
Milieuproblemen kwamen wereldwijd voor. Slechte luchtkwaliteit trok zich niets aan van landsgrenzen. Dit leidde ertoe dat de Verenigde Naties de regie nam in het terugdringen van luchtverontreiniging. Dit resulteerde in 1979 tot de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution ( CLRTAP (Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution)): een internationaal verdrag gericht op het terugdringen van luchtverontreiniging. Nederland heeft dit verdrag op 13 november 1979 geratificeerd.
Steeds meer behoefte aan milieubeleid en monitoring
Voor Europa wordt het CLRTAP (Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution)-verdrag - onder regie van de UNECE (United Nations Economic Commission for Europe) - uitgevoerd in het EMEP (European Monitoring and Evaluation Programme)-programma. Het CLRTAP-verdrag versnelde de ontwikkeling van de Emissieregistratie. Dit kwam door de verplichting om gericht milieubeleid te maken ten aanzien van emissies. En het belang van een geïntegreerde monitoring daarvan. Dit belang werd nog groter toen Nederland het Klimaatverdrag van Rio de Janeiro op 21 maart 1994 ratificeerde. Uit dit klimaatverdrag kwam het Kyoto-protocol voort (1997) over reductiedoelstellingen en monitoring van broeikasgasuitstoot.
Waterverontreiniging
Waterverontreinigingen zorgen voor grensoverschrijdende problemen. Met de aanpak van de verontreiniging is een start gemaakt in de periode 1985-1995 met het Rijn actieprogramma (RAP) en Noordzee actieplan (NAP) voor de industriële lozingen. Na de succesvolle aanpak bij de reductie van industriële puntbronnen in de jaren 80 en 90, zijn de huidige maatregelen vooral gericht op diffuse bronnen (productverbetering, kringloopsluiting, alternatief materiaalgebruik), atmosferische depositie (internationale afspraken) en gebiedsgerichte aanpak.
De huidige reductiedoelstellingen, zoals vastgelegd in het Nationaal Waterplan ( V&W (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), VROM (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer), LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), 2009) dat in 2009 in werking is getreden, zijn afgeleid van diverse internationale afspraken. De emissies van prioritaire stoffen naar water moeten zodanig verminderen, dat wordt voldaan aan de normen voor de waterkwaliteit. Voor de lange termijn is de normstelling als gevolg van de Kaderrichtlijn Water bepalend. Deze normstelling is voor Nederland in 2009 vastgelegd door de implementatie van het (vernieuwde) Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW; VROM, V&W, LNV, 2009)) waarin grenswaarden zijn opgenomen voor de prioritaire stoffen (zie Kaderrichtlijn Water voor de tekst van het ontwerpbesluit).
Monitoring in een geïntegreerd systeem
Uitgangspunt voor het systeem was om te inventariseren door welke stoffen milieuproblemen ontstaan. En in welk compartiment (water of lucht), wat de bronnen zijn en waar deze zich bevinden. Stoffen verspreiden zich niet alleen over landsgrenzen, maar bewegen ook tussen de verschillende milieucompartimenten. Integratie van de monitoring in de verschillende milieucompartimenten is daarom belangrijk om beleidsmaatregelen direct te koppelen aan emissiebronnen. De dimensie tijd kwam erbij vanuit de behoefte om ook de effecten van beleid zichtbaar te maken en trends te volgen.